19 in het minder blijde vooruitzicht van haar zoon den geheelen middag thuis te zien hangen. Er volgde geen onmiddellijk antwoord. Willem trok een zuur gezicht, mompelde iets van ondragelijke hitte, hoofdpijn of iets dergelijks, maar stond toch eindelijk op, om zijn toilet te maken. En ook dit nam een geruimen tijd in beslag. Er lag iets looms en onhandigs in de wijze, waarop Willem zijn boordje aandeed, zijn das omhing, en zijn' hoed afschuierde. Maar toen hij eindelijk nagenoeg gereed was, een' laatsten blik in den spiegel wierp en zijne fiere gestalte bewonderde, kwam er een op geruimde trek op zijn gelaat en ging hij neuriënde de trap af. «Dag Ma tegen 't eten ben ik thuis." De deur viel met een bons toe en Willem stond op straat. Waarheen? Onwillekeurig drentelde hij den kant van Scheveningen op. Daar bevonden zich immers zeker kennissen, daar was altijd wat te zien, daar bestond de meeste kans voor hem om iemand te ont moeten die hem naerg na aan 't hart lag. 'Want Willem Keste was verliefd, verliefd tot over de ooren op een meisje, zóó lief, zóó aanminnig, als ooit de residentie, die op dat punt zeer sterk is, tot de haren heeft mogen rekenen. De lezer verge hier geene beschrijving; hij stelle zich haar voor, zooals zijne verbeelding haar belieft te schilderenzoo hij maar wil aannemen, dat Lorinie van Mohren een be minnelijk, vroolijk meisje is, waardig om door eene meer bedreven pen geloofd te wordendan door die van den schrijver dezer regelen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1892 | | pagina 173