J 37 en er was maar weinig noodig om de bom te doen barsten. «Kijk me dien Halm eens", riep hij met een door slaande stem, «die er kalm bij blijft zitten als op de gezondheid van 't schoone geslacht wordt gedronken. Nu, veel zullen ze er niet bij lijden, de drommel haal me, als hij ooit eene in de oogen heeft gezien. Ik heb nog nooit zoon kerel gezien bah!" Halmverbluft over dezen plotselingen aanval trachtte, doch vergeefs, zijn tegenpartij een minach tenden blik toe te werpenen mompelde iets van laffe aanstellerij en flauwe kwajongen. «Wat" riep de meer en meer opgewonden Van Mohren, «ik vraag wat je te beweren had. Kom je soms meepraten over iets, dat zoo verheven is als (hier maakte zijn stem een vervaarlijken kwak) de liefde? Druif!" «Stil Jan, geen ruzie" riep de Zwarte, trachtende den strijd te smoren. Het was al te laat. De laatste beleediging had Halm in woede ontstoken. Een ongekend vuur gloeide in zijn borst en geïnspireerd door den alcohol ging hij met leeuwenmoed tot het handgemeen over en zaten de beide heeren elkander in 't haar. Het was een leven als een oordeel. «Laat los, laat los!" schreeuwde de ongelukkige gastheer, die vol schrik stoelen zag omtuimelen en de glazen op tafel hoorde rinkelen, «wie vechten wil gaat maar op straat. Kom, Jan je moest je schamen!" Het gevecht duurde echter niet lang. Halm werd links, zijn vijand rechts van de tafel in een stoel

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1892 | | pagina 191