f- 42 De deur werd driftig toegeslagen. Zuster en broeder bleven alleen. Laatstgenoemde liet zich met een cjuasi-onverschillig »bah" in een stoel neervallen, nam de courant op, en wierp over het blad heen steelsgewijze blikken op zijne zusterhet onschuldige voorwerpwaarop zijn tooin zou neerdalen. Het is echter zeer lastig, eene jonge dame op zulk een wijze aan te vallen, zelfs wanneer men tot deze in zulk eene nauwe betrekking staat, als broer en zuster. Hij keek haar dus een poosje strak aandraaide aan datgene wat eenmaal zijn knevel moest wordenkuchte geheimzinnig en begon. «Lonnie hoe ken jij dien Halm?" Wien zeg je?" Twee zwarte oogen zagen Jan vragend aan. «Hoe of je dien Halm kent? zoo'n langen jongen met steile haren." Lonnie schudde het hoofd. «Ik ken zoo iemand niet bepaald niet." «Wat blief?" Jan keek zijne zuster verbaasd aan. Op zulk een tegenweer had hij zich niet voorbereid; zijn plan de campagne viel in 't water, en ziende, dat hij langs vreedzamen weg niet tot het doel zou geraken werd hij boos. «Je kent hem niet, zeg je? En ik heb van hem de overtuigende bewijzen van het tegendeel gehad, en je schijnt hem nog al niet eventjes te kennen ook. tIs wat te zeggen. Zoo'n akelige, zure kerel." «Maar jongen, waar heb je het toch over? Ik zeg je nog eens, dat ik niets hoegenaamd van dien mijnheer

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1892 | | pagina 196