49
een meisje, in wier hart hij gehoopt had de eereplaats
te bekleeden,
Arme Willem. Diep terneergeslagen als hij was,
luisterde hij slechts met een half oor naar het verhaal
van Jan van het afgeloopen feest, den strijd met Halm,
en de portret-scène.
De twee vrienden waren geen van beiden in staat
elkaar op te beuren.
«Waar ga je naar toe?" vroeg Jan, toen de ander
opstond om te vertrekken.
«Naar Halm. Ik wil en zal weten, wat daar achter
schuilt. Misschien heeft de kerel het portret op de
eene of andere wijze onderschept. Ik acht hem wel
tot zoo iets in staat."
«Malligheid die stijve Halm."
«Je mag dus niet uitgaan, hè?"
Jan antwoordde ontkennend. Neende oude heer
had het verbodenen hij had niet veel zinstilletjes
uit te knijpen. Dat verwenschte arrest. Hij vond het
een kinderachtige mopmaar uitgaan neendat
durfde hij niet.
En hij stak zijn hoofd buiten het geopende venster,
om den blik te slaan op de lange, warme straat,
zonder eenige kromming, eene eentonige aaneenschake
ling van gelijk- en gelijkvormige huizen.
Juist wilde hij zich weer terugtrekkentoen zijn
blik viel op twee personendie aan het uiterste einde
der straat aankwamen. Hij hield zijn hand als zonne
scherm voor de oogen en staarde onafgebroken in
die richting.
Keste was tot vertrekken gereed.
4