f
J
55
«Hemel mijn broer."
Overstelpt van schrik, wendde Lonnie het hoofd af,
een donkere blos kleurde haar wangen. Halm stond
perplext. Willem zag Lonnie aan, maar durfde niets
zeggen.
Jan was de eerste, die het pijnlijke stilzwijgen
verbrak.
«Ei wat, Lonnie", zei hij spottend, «ik dacht, dat
je mijnheer Halm niet kende?"
Nu begreep deze, dat het tijd was, zich te verant
woorden.
«Dat is ook zoo", zeide hij, flinker dan Jan ooit
achter hem gezocht zou hebben. «Mejuffrouw Van
Mohren en ik spreken elkander heden voor het eerst.
Ik ben het die door eigen schuld dezen toestand in
't leven geroepen heb; ik ben het, die door 't achter
houden van een portret, de oorzaak was van veel
oneenigheid laat het mij dan vergund zijn, de zaak
weer in orde te brengen.
Gaarne zoude ik nu alles uitleggen, wanneer ik
niet gevoelde, dat mijne verdere tegenwoordigheid
voor mejuffrouw pijnlijk zijn moet. «Juffrouw Uw
onderdanige dienaar." Halm maakte voor Lonnie een
elegant saluut, wierp zijnen makkers een vluchtigen
groet toe en vertrok.
«Willem zou je mij een groot pleizier willen
doen
Laat ons dan voor van middag alleen. Je begrijpt dat
Jan en ik elkander wel het een en ander uit te leggen
hebben, waarbij geen derde persoon mag tegenwoordig
zijn. Zelfs jij niet." En het bedrukte gezicht van