J 64. kon weerstaan, 't Was immers de eenige liefdedie mij geschonken werd; het leven in de bergen bij hardvochtige ouders, wier meeningen en gevoelens niet met de on^e overeenstemdenhad ons niet veel vreugde verschaft; de ijverzucht en kleingeestigheid van haatdragende menschen verhoogden die in geenen deele. En nu nadert 't einde van mijne korte ge schiedenis reeds. Giuseppe, de jager, een ruw man vol ontemharen hartstochtzag met leede oogendat de schoone Mariuccia mij toebehoordehijdie mij altijd spottend een droomer, een luien tijdverbeuzelaar noemde, droeg me een kwaad hart toe. Eens 't was avond en de zon ging heerlijk onder zaten we zacht pratend bij elkaar, zij en ik, toen een schot weerklonk. Mariuccia stierf in mijn armen. De moor denaar, de ellendige Giuseppe, vluchtte; men achter haalde hem nooit. Ik dacht in dat vreeselijke oogenblik dat ik krankzinnig zou wordentoenvóór ik 't wist een zieltogend lichaam in mijn armen lag, welks ge broken oogen mij voor 't laatst een blik vol liefde toewierpen. 0! was ik maar krankzinnig geworden, om verlost te zijn van den onmachtigen toorn en de oneindige smart, die mij vervullen. Dan zou ik niet eeuwig moeten ronddolenverlaten en eenzaamalléén met mijn ellende. Ik vluchtte, ver van mijn Toscaansche bergen, want nimmer wilde ik daar dat leven van liefdeloosheid voortzetten, dat leven van een slaaf, een verworpene, die aan alle wenken gehoorzamenvoor elk bevel buigen moet. En nu dwaal ik en zoek, en zoek naar liefde, naar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1892 | | pagina 218