74 III. De spiegel meldde eiken morgen getrouw den toestand en Roberts kreeg meer en meer belangstelling in het geval. »De moeder is zooeven uitgegaan," sprak hij op zekeren morgen tot zichzelf, «ik zag haar op straat, toen ik in de voorkamer was, en daar zit me nu dat lieve kind geheel alleen zoo ijverig te werken. Doch stil! zij schijnt gezelschap te krijgen." Dat was werkelijk zoo. Het meisje keek op, alsof er iemand de deur binnenkwam. Evenals voorheen bloosde zijterwijl ze opstond en de hand uitstrekte waarschijnlijk om die den onzichtbaren bezoeker toe te reiken, «Wie kan dat wel zijn?" redeneerde de aandachtige toekijker, «en waarom zou ze zoo kleuren?" Doch het voorwerp zijner scherpzinnige overpein zingen en ook het jonge meisje waren verder de kamer ingegaande spiegel gaf slechts een donkere ruimte te zien. Een uur daarna vertoonde de lieve gestalte zich weer. «Ze ziet er toch aardig uit", sprak Roberts tot zichzelf. «Altijd zoo eenvoudig gekleed, en het fijne gezichtje zoo vriendelijkHij zweeg een oogen- bliktoen zwaaide hij met de hand, als om een booze gedachte te verjagen. «Wat een malligheid! Ik zou waarlijk nog op haar verliefd worden. En dat op mijn jaren!" Niettemin waagde hij nog een oogje in den spiegel. «Tóch ziet ze er aardig uit!"

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1892 | | pagina 228