91
Binnen, in het ned'rig stulpje, zit de moeder treurend
[neer
Droomend van het zoet verleden;
't Heilig boekhaar hand ontgleden
Ligt daar open op haar schoot.
Eindelijk sluit, vol mededoogen,
Zacht de slaap heur moede oogen
'tBeeld haars zoons sinds lang gescheiden, ziet zij
[in haar droomen weer.
Stil'kens schrijdt de krijgsman verder; zachtkens nadert
[hij de vrouw,
't Oog vol tranen slaat hij neder
Stil, aandachtig, schouwt hij teeder
Naar het vriend'lijk oud gelaat.
«Moeder!" klinkt het van zijn' lippen;
Liefdevol laat hij 't ontglippen
Zacht kust hij de grijze lokken't is het beeld van
[liefde en trouw.
Die kus, door den zoon gegeven, wekt haar, die zoo
[lang beroofd
Van dit liefdepand moest wezen.
De eens vervlogen hoopherrezen
Wekt de moeder uit den slaap.
Snel vliegt hij in moeders armen;
Snikkend dankt zij Gods erbarmen,
Vlijt zich aan den trouwen boezemen een zon'straal
[kust haar 't hoofd.
Nevamoytah.
i