t 1 J 410 het hoofd en bracht zich aan het verstand, dat hij aan zoo iets geen behoefte gevoelde. En om zich nog meer te overtuigen, haalde hij voorbeelden uit zijn leven aan, noemde namen vergetend, dat Frits gesproken had van liefde als het hoogste ideaal, dat hij die als een zedelijken steun en een louterende kracht noodig had, en niet de genegenheid van vrouwen, zooals hij die ontmoet had en zich nu in de gedachte haalde: wisselziek en vol behaagzucht. Die gedachten kwamen niet in hem op; hij kon zich van zulke ge breken geen begrip vormenen mistroostig stond hij op, greep werktuigelijk zijn hoed, en wandelde de hoofdlaan van het bosch intrachtend zijn groote onvoldaanheid te vergetendie hem als een koud zwart dier bekroop, steeds hooger, dreigend hem te verstikken. Enkele oogenblikken vroeg hij zich af, of het eigenlijk niet dwaas was, zich met zulke kleinig heden te kwellenmaar de nauwgezetheidwaarmee hij zijn taak wilde vervullengaf hem een onbestemd gevoel van aan een hooger geplaatste macht verant woording schuldig te zijn, en alsof elke afwijking van den normalen toestand met kracht te keer moest gegaan worden. Enal voortwandelendtrachtte hij de logenachtige gevoelens te onderdrukken, die hem wilden doen geloovendat de ingeslagen weg niet de juiste was, en wapende hij zich met de beste voor nemens. Richard was vertrokkenna hartelijk van Frits afscheid genomen te hebben, en had zich te N. ge- III.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1892 | | pagina 264