t
j
116
meestal poogde zij hem te ontwijken voortdurend een
uitbarsting vreezend, waartegen haar zwakke kracht
niet bestand zou zijn.
Eenstoen zij Richard de villa zag naderen begroette
zij hem vluchtig in de vestibule, zeggend: Frits en
Ella zijn in den tuin, ge zult hen wel vinden," en
Richard liep in de aangewezen richting om de jonge
lieden op te zoeken. Onwillekeurig evenwel vertraagde
hij zijn pas, en liep weldra, in gepeins verzonken,
langzaam voort. Achter in den tuin gekomenbleet
hij staan bij een prachtige treurroos, die met groote,
zacht getinte bloemen overladen was. Gedachteloos
plukte hij er een af en ontbladerde die tusschen de
vingers, toen op eens het geluid van stemmen aan de
andere zijde van den boom hem trof. Het gebladerte
was dicht en verborg hem geheelhij keek tusschen
't loover dooren een schilderachtig tooneeltje trof zijn
blik, zoodat hij niet kon nalaten te blijven zien en
luisteren. Daar zag hij Fritswiens blonde lokken
waarop 't zonlicht speelde, als een stralenkrans zijn
schoon gelaat omlijstten, en naast hem stond Ella, de
slanke gestalte in een lang, wit gewaad gehuld; in
haar zachte oogen blonk een liefelijke gloed. De jonge
man had den arm om haar heen geslagenen trok
met de andere hand een der zwaarbeladen rozetakken
omlaag, zoodat beiden den zoeten geur inademden.
De jongelieden zwegenin beider oogen schitterde een
zonderling vuur. Plotseling liet Frits den tak los,
zoodat een welriekende regen van rozeblaren op hen
neerdaalde; hij zag Ella een oogenblik in 't gelaat, en
drukte haar toen een innigen kus op het voorhoofd,