J 119 idealen van Frits waren dan toch broze zeepbellen geweest, uiteenspattend, wanneer men ze aanvatten en onderzoeken wilde. 0 God! waarom had hij zoovele malen moeten wankelenin plaats van onversaagd op 't ingeslagen spoor voort te gaan Een duizeling overviel hem, een bloodroode nevel trok langs zijn ooghij trad langzaam achteruit toenzich omkeerendverliet hij het vertrek. Als verdoofdzonder er op te lettendat de kletterende regen hem ruw in 't gelaat sloegzocht hij een weg huiswaarts te midden der ratelende donderslagen en vallende boomstammen. Meer dan ooit met den twijfel in het hart snelde hij voort door den duisteren nacht. Op zijn kamer gekomenwierp hij zich op een stoel, en dacht over het gebeurde na. Allerlei ge dachten allerlei voornemens doorkruisten zijn brein. Eén oogenblik dacht hij er aan heen 'te gaanver van hier, uit deze heillooze omgeving en rust te zoeken in de eenzaamheid. In dat sombere oogenblik over stelpte hij allendie hem zoover gebracht hadden met verwijtenen geleek het beeld van Frits hem zelfs een booze geest toe. Of hij stortte den overvloed zijner verwijtingen op Anna; een bitter gevoel van wrok kwam in hem op; de liefde had bijna voor afschuw plaats gemaakt. »0! daarom was ik zoo verblind, dat ik de vervloekte menschelijke zwakheid, den willekeur van een onstandvastig hart, dat ik beter achtte, dan het was, niet zag achter den dunnen sluier van vermeende liefde en waarheid!" zoo sprak hij bitter. Doch die redelooze wanhoop was slechts kort. Toen keerde hij de beschuldigingen tot zichzelf. c

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1892 | | pagina 273