f" 420 »Neen Frits, aan u geen verwijt. Ge had niets dan goeds met mij voor. Het is mijn eigen noodlottige ongeschiktheid voor alles wat buiten mijn sfeer gaat, die me ongelukkig gemaakt heeft. Ik had krachtig genoeg moeten zijn, om aan alles weerstand te bieden. Helaas! ik ken mijzelf niet genoeg! En Anna? Och, zij is als alle vrouwen. Ik wil het haar vergeven. Welke reden had ik om te meenen, dat ze mij liefhad? Is men dan verplicht mijn dwaze hartstochten te beantwoorden? Neen, aan mij alleen de schuld, voor mij alleen de boete. Ik had ernst, eerlijkheid, waarheid gezocht, waar niets dan de grillen van een veranderlijk gemoed te vinden waren, klatergoudvalsche schijnlichtzinnigheid. Ik had dat moeten wetenen rekening houden met het wereldsch bedrog. Dwaas, die ik was, om naar waarheid te vragenHet is immers een algemeene overeenkomst, elkaar te misleiden en ongelukkig te maken Dit alles hield hem bezig, terwijl hij daar eenzaam zat, doch eindelijk, terwijl ook de opgestane natuur bedaarde, kwamen de wild jagende gedachten binnen hun kringen terug en Richard geraakte tot een slotsom. »Veel goeds heeft Frits toch voor mij gedaan," sprak hij, »ik heb het kwaad nog beter leeren kennen. Tot den ouden toestand wederkeeren niet alleen is het daar te laat toe, en zou ik er mij niet meer in kunnen schikken maar ik heb bovendien ingezien, dat deze mij inderdaad niet kan bevredigen. Neen, ik wil het eeuwige zoeken, zonder ooit te vinden, voortzetten; i

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1892 | | pagina 274