131
drijvende wolkenterwijl tallooze insecten gonzend om
hen heen vlogen. Max was stil; hij was te vol van
zijn herinneringenzooeven wakker geschudmaar
langzamerhand formuleerde hij zeenonder den
invloed van de omringende natuur, was hij geneigd
tot vertrouwelijke bekentenissen
Maar hij opende twee- of driemaal den mond om
te spreken en stuitte dan weer het was ook zoo
vreemd, over die dingen zoo klakkeloos te beginnen.
«Herman," zei hij eindelijk, »ik heb je hulp noodig.
Misschien weet je
Herman wendde zich omenop de eene hand
leunend, keek hij Max lachend aan: «Ik raad, wat
je zeggen wil, of liever, ik weet het!" riep hij plagend.
Max zag verlegen voor zich, en tikte met een takje
op zijn schoenen. «Nu, wat dan? Je kunt het niet
weten, dat is onmogelijk!"
«Zoo, zoo, Max! dacht je, dat ik Florence Ouden-
berg niet kendeen dat ik niet wistwat een aardig
meisje ze is, en vooral, wat een aardig meisje jij
haar vindt, en
«Nu, ja dan, je bent er. Maar spreek alsjeblieft
niet zoo hard, iedereen behoeft het niet te hooren!" -
Herman keek spottend om zich heen: aan alle kanten
strekte de eenzame hei zich eindeloos golvend uit.
«Zeg, zou je denken, dat. enfin, dat Florence me
wel lijden mag?"
«Lieve Max, wat een vraag! Ik geloof het wél;
maar dat zegt nog niets. Je kent elkaar nog zoo kort,
en tot een verklaring is het nooit gekomen. Maar ik
denk, dat de tijd het wel leeren zal."