ttill
J
^CTlI^aiitemer ligt in rust. De zee breekt haar gol-
yen met eentonig gezang tegen het Normandisch
strand, waarvan het des daags zoo flonkerend
wit in het schijnsel van de rijzende maan met een
onzeker parelgrijs wordt overtogen.
Een groot licht, nu wit, dan rood, bestraalt de nu
kalme zee, en de binnenvallende vaartuigen zouden
dien gids niet gaarne willen missen, want de oude
vuurtorenaan welks zware balken de zee sedert
menschenheugenis knaagde, heeft vele diensten bewezen.
De zee slaat onophoudelijk tegen de houtenslechts
vier of vijf meters hooge lichtbaak, maar Marie Variot,
die de taak van haar zieken vader heeft overgenomen,
en haar plichten bij de groote lamp met aandacht
waarneemt, is niet bang. De toren heeft het reeds
zooveel jaren uitgehouden.
Zij overtuigt zich, dat de lamp voldoende van olie
voorzien is, en dan, de hand boven het oog houdend
om het schijnsel te weren, staart ze in den stillen
avond. Aan den horizon dreigt het, daar rollen zware