WAARHEEN? en droom van weeldewelker tooverkraclit Niet scheen te zullen wijken Omving mij zacht, en stralen van Geluk Doorbraken mild den gulden nevel, Wiens dommelige sfeer mij 't uitzicht niet vergunde Tot de werk'lijkheid daarbuiten De naakte werkelijkheid En die mijn zinnen wiegde, dat ze 'tnaderen niet voelden Van den killen winter, die 't teere leven zou verstijven. En bitter was 't ontwakentroosteloos 't ontdekken Dat illusiesdoor het menschenbrein geschapen Ook van den mensch haar onvolmaaktheid leenen En haar bereiking ons voor eeuwig is ontzegd. De grond, waarop men had gebouwd, blijkt vaak zoo zwak, Het geloof veelal zoo valsch, waarin men vast vertrouwde! Wee hem, die dwaas'lijk meende, Dat ooit de levenskring, dien hij zich schiep, Hem boven de aard met al haar smart verhief; Wee hem, die in zijn liefde een pantser zag, Waarop de ruwste aanval stuitte,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1893 | | pagina 232