Jb
VERZUCHTING.
en van de wonderschoonste zomerdaden
Was over 't bloeiend aardrijk opgegaan
De zon scheen warm en licht, de zefirs streken
Door 't ruischend woud, met bloemengeur belaan.
En sneller ging mij 't bloed in de aadren vlieten
Nieuw leven stroomde mij den boezem in;
Mijn vreugde stortte ik uit in jubelzangen
Verruimd van hart en opgewekt van zin.
»IIoe zoet, nu onder 'tloover neer te liggen,
Op 't mosbed uitgestrekt, en ongestoord
Te droomen van een weelde, nooit verkregen,
Te fluistren mijne wenschennooit verhoord
Hoe zoet, nu met Natuur en mijn gedachten
Alleen te zijn, te luist'ren naar den zang
Van 't woudkoor, stil naar 't zonnig blauw te staren
Des hemels, doelloos mijm'rend, uren lang...."
Co o o