VERVALLEN GROOTHEID. enmaalin lang vervlogen tijd Toen nog de tooverkol Door 't luchtruimop haar bezemstok Vlood over heide en beemd en bosch Naar gindschen naakten top, Waar Satan op verscheen, Om er den dans te leiden Van heks en duivel, hand aan hand, In 't zilverlicht der maan Toen nog wat lager, meer in 'tdal, In woud en grot de schuilplaats was Van elfen en kabouters, Najaden leefden in den vloed. Die door de bergen rolt; Toen rees op gindsche steile rots, Door slavenhand gewrocht, In trotsche majestueuze pracht Een statig roofslot op, Dat, stout zich spieglend in den stroom, Die langs den rotswand bruist,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1893 | | pagina 256