M
Waarop het staat gevest,
Voor eeuwen lang de schrik mocht zijn
Van handelaar en drijver,
Die, door gewapend volk verzeld,
Trok door het vruchtbaar, kronklend dal
En overvallen werd
Door 's burchtheers dappre krijgers.
En wiedie toen van uit 't verschiet
Zich deze burcht zag teek'nen,
Die muren in hun grijzen tint,
Met lijsten en kanteelen,
Die torens met hun leien spits
In zilverblauw geglansd,
Op 't welvenddeinzendstrak azuur
Van onbewolkte lucht,
Wie had de profetie verkond,
Dat eenmaal weer dit machtig slot
Vervallen zou tot stof
Maar holin 't duister van den nacht
In onderaardsche zaal
Had bij het walmend toortsenlicht
Een veemgericht vergaderd;
Toen was besloten tot den dood
Des burchtheers, die reeds veel te lang
Zijn stout bedrijf dorst voeren.
En mocht hij ook al jaren lang
Dit rechtsbesluit trotseeren,
Eenmaal toch vond men 's ridders lijk
Door 's rechters dolk geveld.