42 En toen, als weer de bleeke maan Rees boven veld en woud, Goot zij haar killen stralenglans Op de eens zoo sterke torens uit, Van waaruit nu geen pijl meer vloog Tot storing van het dal. Verlaten stond het roof kasteel, En 's nachts bij stormgeloei Huilt er de wind En krast er de uil, Als klaagde er een voorzaat Van den vermoorden ridder, Die rondwaart door het slot En nog om bloedwraak krijt. Dan schiet een bliksemflits, Een schittrend zwaard gelijk, Hoog boven de oude slotkapel; Maar 'troept den dappren krijger, Die onder 'taltaar rust, Niet op tot nieuwen strijd. Zoo rollen eeuwen, eeuwen heen; Steeds knaagt de tand des tijds Met onvermoeide kracht Aan toren, muur en poort En sloopt het trotsch kasteel. Nu heft zich nog een enkle muur, Met klimop ruig begroeid, Uit den verweerden puinhoop op En groeien braam en vlier In scheur en spleet.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1893 | | pagina 258