i.
J
52
En toen zijop de teenen loopendbehoedzaam
achter eiken struik zocht, waar hij zich verscholen
kon hebben, kwam hij onverwacht achter een dikken
eik te voorschijn en ving haar in zijn armenzoodat
zij schrikte en luid protesteerde. Maar Dolf liet haar
niet los, en nu gaf zij zich gewonnen.
En toen, in die omarming, opziende in die tinte
lende bruine oogen en naar dat gezonde, bronsge-
brande gelaat, voelde zij het geluk weer opbruisen in
haar borst, jong en krachtig. En dat oogenblik van
gedruktheid was voorbijniet langer staarden de diep-
grijze, en zoo vreemd-treurige oogen van den gewon
den man haar aanrondspokend in het gewoel harer
hersenenmaar zij zag alleen den breedenvroolijken
Dolf, die haar aan zijn borst drukte, en een traan
sprong haar in de oogenzoo overvol was ze van
heur geluk.
Een oogenblik later, toen haar vader, die lezende
den tuin doorkwam, hen verraste, riep zij overmoedig,
in zonnelichte vroolijkheid»Wat ben ik blij, dat Dolf
al over drie weken weggaat, hij begint mij zóó te ver
velen
De oude heer knipte lachend met de goedige oogjes,
die vriendelijke vonkjes wierpen van achter den gouden
brilen tevreden wandelde hij voortlezende in een
rechtskundige verhandeling, want ofschoon hij na zijn
vijftigste jaar, toen een chronische ziekte hem begon
te kwellen, zich uit de juridische wereld had terug
getrokken, stelde hij nog altijd belang in die zaken.
En dan dacht hij wel eens terug aan die dagen van
harden arbeid, die hem gemaakt hadden tot wat hij
r