J
56
halfgesloten oogendie zoo moe vóór zich staarden
een geschiedenis van lijden zou te lezen zijn voor wie
daarin durfde lezendat de trekdie soms om de
dunne lippen speelde, van bittere herinneringen sprak,
en hoewel haar ziel zich als omfloersde met een waas
van eerbied voor de machtigheid van die verborgen
smartkwamtelkens sterkereen verlangen op om
te wetenwat daar sluimerde. Niet uit een banaal
verlangen om te weten alléénmaar met een verlangen
om te troosten, te redden, te doen vergeten misschien,
om mee te deelen van haar eigen geluk, waarvan ze
zoo vol wasom te toonenhoe graag ze ook een
ander gelukkig zag, waar zij zelf zich dat zoo geheel
en al gevoelde.
Eerst had de persoon van Eduard haar eer afgestooten
dan aangetrokkenzij had de gezonde eerlijkheidde
openhartige waarheid van Dolf lief, die zich openlegde,
zooals hij was, edel en goed, wien leven en levens
moed uit de oogen straalden. En de hoekige, bijna
magere trekken van Eduard's gelaat, waarin diep de
grijze oogen lagen, hadden iets, wat onwillekeurig
alle neiging tot vrij en vroolijk spreken verjoeg en
een stille, bijna geheimzinnige benauwing over zijn
omgeving bracht. Maar toen zij ried, hoe daaronder
iets was verborgenwoelend en bruisend heftig onder
het masker van strakheid, toen kwam die onzegbare
drang in haar wakker.
Uren lang zat zij op Eduard's kamer, die lang
zamerhand het plekje was, waar gearbeid werd aan
het antwoord op vragendie geslacht op geslacht
gepijnigd hadden, waar quaesties van broze intimiteit
c