61 hetwelk zoovelen om hem heen verkregenooit voor hèm bereikbaar zou worden. En eindelijkna een tijdperk van verdooving, waarin hij moe en willoos het hoofd voor de overmacht van het verdriet gebogen had, waren de wrevel en de zucht tot opstand in hem losgebrokendie zoo lang krachteloos geweest waren in sluimer gewiegd door dat gevoel van indolentie. Hij wilde zijn banden verbreken, strijden tegen het Noodlot, dat hem den ijzeren voet op de borst ge plaatst had, zijn wil werd wakker.... Wil? Was daar iets aan te veranderen door een Wil? Zijn machteloosheid sloeg hem weldra weer in 't gelaat toen die periode voorbij was, waarin de tegenzin om onderdrukt te worden in strijd kwam met de hem overheerschende krachten. Want ook die opbruising van energie, die strijd tegen de hem geheel door vloeiende dotheid, had niets vermogen uit te werken tegen het onmogelijkeen hem evenmin recht ver schaft tegenover de onderdrukking van zijn natuur. Hij had willen worstelenzich met geweld willen verschaffenwat hem was onthoudenin den vreemde zoekenwat hier niet voor hem bestondmaar vruch teloos. En toen was ook die laatste opflikkering van moed uitgedoofd. De ellende en de armoede, die zijn zwervend leven hem hadden doen kennenen waartegen hij bestand had willen zijn, overstelpten hem nu, en maakten hem weerloos, en het verlangen naar zijn tehuis, naar de rustige weelde om hem heen, kwam weer geheel in hem. Hij liet de moede armen zinkenen gaf zich gewonnen. Besloten de jacht naar het onbereikbare op te geven, keerde hij naar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1893 | | pagina 277