<&Caat owdz
I. EEN TRAGEDIE.
cA® likkerende gasvlammen trachten vergeefs hun
schijnsel door de bevroren ruiten te doen
dringen, en hun licht is koud en spookachtig.
Dik-grijs is de wolkenlaag, die den avond
hemel bedekt, en de vriendelijke sterren hebben
zich mistroostig teruggetrokken, want de loome,
sneeuwzware wolken beletten haar omlaag te zien,
naar de aarde. Een scherpe wind giert door de
straten, die ontvolkt zijn, want de menschen wagen
zich niet buiten, omdat de hagel hen snijdend in't
gezicht zal slaan en de sneeuwvlokken hun kleederen
doorweeken.
Toch beweegt zich daar iets, ginds, op de stoep
van een groot, ruim gebouwd huis. Het is een
mensch, een vrouw, die daar zit, dicht tegen de
deur gedrongen, die zich niet openen wil. Arme,
dunne lompen dekken haar lichaam, en ze huivert,