27 maar buigt zich dieper over het kind heen dat ze aan haar borst gedrukt houdt, en dat kou lijdt. En het kind schreit, want het heeft honger, en het schreit opdat de moeder dien stillen zalmaar het weet niet, dat die moeder ook honger lijdt en scherper de kou gevoelt, die door de straten blaast. De doeken, waarin het kind gewikkeld is, zijn van haar kleed gescheurd, en het leeft nog, omdat het laatste stuk afgebedeld brood uit haar mond ge spaard is. Nu huilt feller de wind, nu wordt dichter de sneeuwjacht. En nogmaals waagt de vrouw het, zachtjes te schellen aan het groote, statige huis. Want het kindje weent zoo bitterlijk, en het mag toch niet sterven van koude! Ditmaal wordt de deur geopend, doch barscli klinkt de stem van den man, die haar verjaagt, zeggende dat men wel iets anders te doen heeft, dan voor luie bedelaars te zorgen.... Haar mond blijft stom, en ze wankelt de steenen treden af, en zoekt met haar kind het kleine, kille kamertje op, waar ze al zoo lang ellende en ontbering hebben gekendvele wekenzonder één lichtstraal van hoop. «Men had wel wat anders te doen, dan voor bedelaars te zorgen!» Ja, geheel andere dingen! Men had te veel aan de groote feesten te denken, die daar gegeven werden, en die op één avond meer kosten dan de armen te zamen zouden noodig hebben om vele dagen van te leven. Daar waren geen kinderen, die schreiden, omdat ze honger hadden en de koude wind hen deed verstijven....

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1894 | | pagina 191