28 Neen, daarbinnen, in dat groote huis, leed nie mand honger, en ook voelde men er den killen adem van den winter niet, die buiten heerschte maar het kind dat daar neêrlaguitgestrekt op het zachte donsbed, leed andere smartenen zijn lichaam trilde in den zwaren doodsstrijd, die het blondomlijste gezichtje pijnlijk samentrok. En er was een kramp achtig sidderen om dien kleinen mond, die gewoon was te glimlachen, en er was een uitdrukking van uiterst lijden in die nu zoo doffe oogenwaar nog kort te voren levenslust in blonken een droom van jeugd en hoop. En de moeder, die naast het bedje knielde, de handen in wanhoop saamgewrongen, weende niet omdat ze armoede leedAlles was tot haar beschikking, geen middel behoefde onbe proefd te blijven maar hier hielp geen weelde, hier baatte geen rijkdom: haar lieveling, haar eenige jongen was stervende, en ze snikte het uit, alsof haar hart moest breken Sluit blinden en voorhang dicht. Er is een kind gestorven. De zware strijd is uitgestreden, en de rust is over de moede oogleden gekomen, die zoo lang ongesloten bleven in pijnigend waken. Nu is het gezichtje kalm en effen, de eeuwige slaap heelt den laatsten plooi van smart gladgestreken, en het koortsig schokken van het gemartelde lichaam heeft opgehouden. Sluit voorhang en blinden dicht. Laat de zon, die nu weer koesterend schijnt, sprekend van bloeiende lente en wederkeerend leven, niet dringen in dit sombere vertrek, waar de dood heerscht. Laat de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1894 | | pagina 192