30 II. WEDERZIEN. Ge kent immers het vers, dat verhaalt van hem, die langen tijd rondzwierf, en toen in zijn geboorteplaats terugkeerde, vol herinneringen aan wat hem daar eenmaal lief was geweesten angstig wachtend, of alles daar nog zoo zou zijn, en alles nog leven zou, dat hij had liefgehad? Jaren had hij gezworven, en armoede en honger gekend, en haat en nijd en leed. Zijn gelaat was gebruind door den zonnebrand; ontbering, arbeid en smart hadden zijn trekken verouderd, maar krachtig gemaakt; zijn gestalte was hoog en forsch geworden, gestaald in den strijd om het leven. En nu keerde hij in zijn dorpje weer. En zie, alles was daar nog als vroeger: de klimop slingerde zich tegen den verbrokkelden kerktoren, en de vo gels nestelden zich zingend daarin; de populieren ritselden en trilden nog even geheimzinnig langs den witten, stoffigen straatweg; de eerbiedwaardige knotwilgen bogen zich beschermend over het be- kroosde slootwater, waarin het riet zacht fluisterde en heen en weer wuifde; de kinderen speelden op het marktplein en de klokjes van de kudden tingel den in het veelkleurig weiland, dat vol madeliefjes en boterbloemen was.Alles als vroeger alles als vroeger. Nu bereikte hij de hoofdstraat, en de hamers van de smidse deden hun geklingklang hooren, en de speelkameraad van zijn jeugd, de groote, zwarte smid, die nu een langen, zwarten baard droeg, stond daar weer en zong, terwijl hij den moker op

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1894 | | pagina 194