34
Gierend zuchten
Door de luchten,
Noodgeschrei, orkaangeguil
Tusschen 't knett'ren
En 't verplett'ren
Beendoordringend wraakgehuil.
Tronen schudden.
Over kudden
Zwaait géén Herder meer zijn staf
En God's gave
Aan den brave
Is slechts 't koude, kille graf.
Als de stormen
Van 't Hervormen
Eindelijk rustig liggen gaan
Neemt ook verder
Weer de Herder
Zeeg'nend Zijne kudden aan.
Purperglimmen
Aan de kimmen
Vol van gulden schitterpracht.
Voog'lenkeelen
In de abeelen
Orgelen hun liedjes zacht.