41
Een gloed, die, groeiend tot een vlam,
In aller harten dringt.
Dan juicht zijn volk,
Dan schalt alom
Een kreet vol god'lijk vuur:
„Komt, kind'ren van het vaderland,
De tijd van roem begon
Een strijd van vrijheid vangt dan aan,
Geheiligd door het doel,
En ieder schaart zich in 'tgelid,
Ontroering in het hart.
Heerlijk Polen, dierbaar Polen!
Lang reeds smacht gij naar uw vrijheid,
Heilig door herinnering,
En den stralenkrans van glorie,
Die in vroeger tijd uw naam
Luisterrijk steeds heeft omgeven.
Maar voorwaar, ik zegge u:
Eenmaal komt de stonde,
Dat het noodlot,
Moe van 't kwellen
Vrijheid u hergeeft
Dat de ruwe meesters
Den misbruikten
Knoet ook voelen
Op hun rug en vleesch;
Dat de hemeltonen
Van de eed'le
Vrijheidsbarden
Ieder van het ras
Vuiger Russenhonden