46 Verlaten, eenzaam sterft gij, gij arm vertrapt menschenkind Geen alles bezielende liefde, die u den doodstrijd verlicht, geen trouw kloppend hart, waar gij uw vermoeid hoofd kunt neerleggen om te sterven Ha, smacht naar de liefderijke hand, wier zachte aanraking de brandende pijnen stilt, smacht naar den zoeten mond, die den laatsten snik opvangt der wegstervende zielNiets,slechts het gehuil der hyëna, dorstend naar bloed, het gekrijsch van den gier, naklinkend by het wegzweven der levensgeesten Bloedrood neigt de zon ter kimme, haar stralen verlichten een slavenkaravaan. Langzaam, met schommelenden gang, bewegen de kameelen zich voort, beladen met het glanzend wit ivoor, de donzige struisveer, de parelen gedoken aan Madagascar's strand. Dan volgt een lange trein van slaven, de kostbaarste koopwaar, de mensch verlaagd tot handelsartikel en lastdier De arme ongelukkigen slepen zich voort, het lichaam gebogen onder het gewicht der pakgoederen. Verder, immer verder gaat het, ondanks den on- leschbaren dorst, de bebloede voeten. De doffe, starende oogen spreken van een wereld van lijden, wanhoop Gesloten zijn de verdroogde lippen, smachtend naar een verfrisschende teug; nimmer plooit een lach die ingevallen trekken verwrongen door uitputting, ontbering.... O! gij, hemelsch licht der beschaving, wanneer zal uw schijnsel trillen in Afrika's donkere wouden Wanneer de goddelijke klanken der naastenliefde ruischen in 't gemoed van den slavenhandelaar, hem

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1894 | | pagina 210