I
56
adem van het werkelijk leven had moeten verstijven,
bloeide nu weer open de blondgelokte idealen in
hun witte gewaden, die bevreesd en mistroostig zich
hadden teruggetrokken, kwamen nu weer uit hun
schuilhoeken, en dartelden in den frisschen voor
jaarswind, die hun door de haren woei. Nu voelde
hij zich weer moedig, nu durfde hij weer spreken
in die vreemde taal, die zoo weinigen gemeenzaam
was, waarvan hij de woorden niet durfde uiten,
omdat men hem verwonderd zou aanzien, en lachen.
Maar zij verstond die taalen liefkoosde de woor
den daarvandie blonde kinderen met zoetklinkende
namen en wèlluidende stemmen en streelende ge
baren. Alles, wat uit de diepten van zijn gemoeds
bestaan was geput, hoe etherisch, hoe broos ook,
kon hij aan haar handen toevertrouwen, en zij zou
't niet schendenen niet ontheiligen, wat hem heilig
was. En schooner nog werd dat alles in haar han
den, die het zachtkens aanvatten, als een kostbaar
geschenk, zooals de roos haar geuren, de essence
van haar binnenste, geeft aan den nachtegaal, in
ruil voor een lied van liefde. Hoe wijd was nu de
horizon, hoe zuiver de lucht, die met golven in de
vrijer ademende longen drong, hoe licht de zonne
stralen, hoe ruim zijn hart, vol groote gedachten van
schoonheid
Nu niet langer het vreesachtig voortgaan, het
schuchter omhoogzien, of ook de menschen spottend
lachen, het zorgvuldig verbergen en bewaken van
den kleinen, sidderenden stengel, die den eenig
overgebleven knop draagt maar het bijna trotsch
voortschrijden; het zich sterk gevoelen het plotseling