57 ontspruiten en opleven van nieuwe bloesems en bladeren, in weelderigen overvloed; de krachtige sensatie van overtuiging, dat iemand met hem mede- gevoelt, zijn gewaarwordingen opneemt, begrijpend, vergevend O, dit was het eindelijk gekomen Geluk Dit was volmaakt, dit was de zelfvolmaking, de aanvulling van het binnenste ik. Zou dit zoo blijven mogen? Altijd zoo blijven, heden als gisterenmorgen als vandaag Zou daar niets komen, om dit teere Geluk, dat tusschen hen was, te breken? II. Het duurde zoo eenige dagen, eenige weken. Uren van lichtzonder een enkele schaduwdoorgebracht al dwalend in de groene bosschenover de bloeiende heidevelden, door de gouden akkers, langs de rui- schende beken, onder den blauw stralenden hemel. Maar snel naderde het einde. De zomertijd ging verstrijken, en zij moesten terug, ieder zijns weegs, waar hun plicht en het mensch-zijn hen riepen. En met een benauwend gevoel van pijn zag hij dien laatsten dag in het verschietzij hadden de dagen doorleefd zoo in het vol genot van hun samenzijn, niet denkend, dat die weelde eindigen moest. En nu was die roes voorbijnu zou hij dien steun moeten missen, die zijn hersenen vervuld had met één lange, ruischende melodie van gelukswoorden; nu zouden die oogen niet meer naar hem opzien, waarin hij de weerspiegeling had ontwaard van wat in zijn eigen hart lag opgesloten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1894 | | pagina 221