58
En over liefde was nog geen woord tusschen hen
gesproken.
Nu kwam het weer in hem op, bij het naderend
scheiden. Tegelijk verheugend en beangstigend, maar
het laatste 't meest. Waarom toch dat voortdurend
verlangen naar méér dan het tegenwoordige, dat
toch zoo schoon was, waarom die onophoudelijke
gedachtedat nog iets ontbrak aan de volmaking
dat alles eerst geheel goed en mooi zou zijn, wan
neer die band gevlochten was? Want somber kwam
een duister voorgevoel over hem, een doffe intuïtie
dat er iets breken, dat de droom wegnevelen zou,
als hij dat woord zou sprekendie vraag ging doen
of zij hem liefhad Hij kon niet formuleeren, waarom
dat zoo zijn zou, het was alleen iets vaags, een
beklemmend instinct, dat hem waarschuwde, alsof
het licht zou ophouden te stralen en de kille duis
ternis weer intreden, als hij aan dien drang gehoor
gaf. Want het was hem, of hij de gaven eener
goddelijke macht genoten had, en geleefd onder de
bescherming van een groote en goede godheiddoch
wier majesteit hem zou vernietigen, wanneer hij
wenschte haar te zien.
Twee-, driemaal had die vraag zich reeds op zijn
lippen gevormden telkens had dat gevoel van
angst, alsof alles uit zou zijn, wanneer hij méér
wilde, hem den mond gesloten. Het was het Noodlot,
aan welks macht hij meende zich ontrukt te hebben,
dat hij hier raadde achter den sluier van geheim
zinnigheid. Het was het Noodlot, dat zich wreken
zou, op het oogenblikdat zijn Geluk het hoogst
zou stijgen, als straf voor het zoo langen tijd onge-