m. 59 stoord genieten. Ohij had er de overtuiging van het drong zich diep in hem, het benauwde en ver stikte hem dat was de klauw van het Noodlot, rusteloos hem vervolgenddubbel verscheurendwaar hij meende hem ontkomen te zijn. En plotseling was alle krachtgevoel verdwenen, en het hulpelooze, de machtelooze uitputting kwam weer over hemen hij was weer zwak tegenover die macht, waartegen geen weerstand baatte. Berustenlijdelijk berusten zich laten slingeren, her- en derwaarts. Daar was niets tegen te Willendaaraan kon men zich slechts overgeven, en zwijgend afwachten Hoe laf, hoe klein, hoe ellendig klein en zwak was een Mensch! O God! waarom mocht het dan ook niet blijven zooals het was, zonder dien drang naar méér? Waarom was even sterk in hem de overtuiging, dat hij het haar vragen zou, al stond éven helder de vernietiging der droomen, de verwoesting dei- bloeiende landouwen voor zijn oog? Waarom niet tevreden zijn met dit mooie, waarom egoistisch méér willen Maar het moest. Hij zou het vragen en 't kón immers mogelijk zijnEn dan was alles nog veel mooier, de volmaking veel grooter, het licht veel stralender! Hij zou geen rust hebbenvóór hij het gevraagd had. En fluisterend, bijna zacht als een ademtocht, kwam zijn vraag. En hij zag het waas van pijn, plotseling over haar trekken, en hij las het antwoord van haar lippen, nog éér zij sprakHij voelde

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1894 | | pagina 223