60
het komen, hij voelde het aanrollen, het zou hem
verpletterenVast drukte hij beide handen
tegen de borst, om een kreet te smoren.
O God! gebroken, gebroken! Vernield, dat teere
Geluk! Hij had het gevoeld, hij had het geweten,
dat hij het vernielen zouen toch had hij willens
en wetens die misdaad begaan!
Voort nu, die goudgelokte droomen met blanke
voeten en witte gewaden; ingestort, die kristallen
paleizen, reikend tot de wolken; verwelkt, die
bloesems en die knoppen; verstoven, die veelkleurige
zeepbel
En die machteloosheid, die ellendige onmacht
daartegenover! Hij had iets willen verscheuren,
iets vertrappen om een emotie te hebbenkrach
tiger dan deze; en in een toppunt van smart en
razernij snelde hij voortom ergens uit te snik
ken, en te weenen om het verlorene, maar meer
nog om het Noodlot te vloekenom zijn bitteren
woordenvloed te doen stroomen, die zijn opgestaan
binnenste vervulde.
Vernederd, geslagen, na dat tijdperk van kracht,
van zich sterk-gevoelen i en weer in de macht van
dat ondier, dat hij niet verdelgen, niet ontkomen kon
O God, waaróm, waaróm? Het was niet haar
schuld, dat zij gebonden was, waar hij slechts de
oneindige, onbetreden ruimte van haar ziel gezien
had, en dat haar hoofd langzaam en treurig neen
moest schudden. Het was het Noodlot, dat hem die
vraag deed vragen, in plaats van hem tevreden te
doen zijn met het Geluk, dat hem geschonken was,
en dat hem zoo mooi toescheen, zoo onverbreekbaar.