WANKLANK,
I
Eens sluimerde ik in, en vol stoute gedachten,
Zooals slechts verbeelding kan schenken aan jeugd
Verhief zich mijn geest, en op krachtige wieken
Zag ik mij gevoerd naar een wereld vol vreugd.
Ik droomde, hoe innig een fee mij beminde,
Wier liefde mij kroonde tot heerscher en vorst.
Wat stralengloed fonkelde in de oogen, fluweelzacht,
Wanneer ze in verrukking zich wierp aan mijn borst!
»Gij antwoordt niet liev'ling!" zoo smeekte zij zachtjes;
»Gij spreekt niet, mijn engel, mijn God, mijn geloof!"
Ze kuste mij wild met zoet rozige lippen;
Ze wacht nog op antwoord'k ontwaakte en was
[doof.
Benschop.
<5J)2£