68
treffen kon, naar hij meende. Dan dacht hij, dat
alle bekoring gebroken was, doch ijdel was die
hoop. Hij was immers maar een zwak menschen-
kind, niet berekend voor zulk eenen zwaren strijd.
Telkens viel hij, door onweerstaanbare krachten aan
getrokken, van die bolwerken af, en naarmate de
vlucht hooger werd, des te dieper was de val.
Dat griefde hem.
Waarom mocht hij niet overwinnen, nu deze
liefde hem noodlottig worden moest? Was de
strijd niet zwaar genoeg? Waarom moest die dan
zoo lang duren, misschien wel zijn gansche leven
En dan, wie wist het, zou hij waarschijnlijk nog
ten ondergaan
De wereld, onbekend met zijn' zielestrijd, zou
hem veroordeelen, zooals zij allen veroordeelt, mee-
doogenloos en hardvochtig; men zou hem gaan
verachten, omdat zijne wilskracht niet tegen de
vei leiding bestand was; men zou het hem voor de
voeten werpen, zijne eer prijsgegeven te hebben
voor een hartstocht.
En dat in zijne positieO, benauwende gedachte
Waarom zou hij nimmer zijn ideaal mogen grijpen,
zooals anderen. Zy was voor hem toch alles, zoo
niet het maatschappelijk ostracisme een' onover-
komelyken slagboom tusschen hen beiden oprichtte.
Zijne bedoelingen waren rein; daarom deinsde
hij terug, wanneer hij bedacht, wat er van haar
worden moestals onveranderlijk voortvloeiend uit
de niet te verbreken natuurwet van oorzaak en gevolg.
Die gedachte verscheurde zijn gemoed, want hij
begreep dat de omgeving, waarin hij zich bevond,