usteloos joegen de wolken voort, storm dragend
in haar schoot. Op den duintopstarend in
zee, zat de Moeder mijns Levens, en vochtig
waren haar oogen. Maar ik achtte het niet, want
opstand en ontevredenheid waren in mijn binnenste,
en de banden van mijn bestaan klemden nauw.
Voort wilde ik, weg van het kleine en eentonige,
dat mij kluisterde, en ik wilde het leven wijd en
breed in mijn hart, dat onvoldaan was. Regen
wilde ik voelen, kletterend in mijn aangezicht, storm
wilde ik trotseeren; maar ook naar zon, naar on
eindigheden van warmte en licht, naar bloeiende
dreven en helder bruisende stroomen smachtte mijn
ziel, die dor en ledig was in haar eng bestaan.
Hartstocht en verlangen trilden in mij: hartstocht,
geboren uit het onbevredigde; verlangen naar groote
emoties van Liefde, naar heftige beroeringen van
zielsgenot.