104
II. EXTASE.
Het was hem nu onbegrijpelijk, hoe vroeger
vi iendschap alles voor hem geweest was, het kwam
hem nu zoo nietig voor, zoo onbevredigend. Ja, ze
was een steun geweest, om zich in zijn zwakheid
aan vast te klemmen, om hem kracht te geven tot
besluiten en handelen. Maar nu verhief dit nieuwe,
deze liefde, hem niet in zijn eigen oog, terwijl die
banden van vroeger hem juist zijn kleinheid duidelijk
hadden doen gevoelen? Dit stond oneindig veel
hooger, want het gaf kracht, het schiep kracht uit
nietshet maakte hem tot den sterkerevan wien
de wil en de steun moesten uitgaanAl het
vroegere leek hem klein, en nu onbegeerlijk. Alles
mocht hem nu ontvallenen hij zou alleen staan
maai' niet verlaten, niet nietig-alleen, maar machtig-
alleen, rustig te midden van het gewoel, voelend
zich heerscher. De begeerten van weleer geleken
hem nu kleinhartig en onvruchtbaar; er was nu
niets meer, dat hem moest aanvullen en tevreden
maken; het geheel was gevormd, groot, ongenaak
baar, onschendbaar in zijn alleen-bestaan, opper
machtig in het rijk van gezag en zonneschijn: «Het
Land van Liefde!»
Nu fonkelden blijder de sterren, nu tintte zich
dieper het donkere hemelblauw, nu ruischte droo-
mender de zee, nu suisde tevredener de wind.
Zij gingen voorbij, de armen ineengestrengeld, de
zielen éénHij, klein zich gevoelend tegenover
zóóveel liefde, en toch zoo groot, zoo trotsch-groot,
omdat van hem de wil en de kracht zouden uitgaan