112
8 Juni.
Ivitty is nog op Rustoord. Zij blijft er vooreerst
logeeren en ik ben daarmee bizonder ingenomen
want het gezelschap van mijn gastheer en diens
eega biedt niet veel variatie aan, en wanneer ik hen
alléén tref, ga ik gewoonlijk des avonds andere
kennissen opzoekenof we zitten onder elkaar op
de sociëteit. (Het is hier een klein stadje, en de
notabelen waaronder ik, als geneesheer, my ook
mag rekenen permitteeren zich de weelde van
zulk een inrichting.) Door de sociëteit leer ik de
burgerij wat beter kennen men is hier niet
bizonder gesteld op een vier-en-twintigjarig doktertje,
en mijn practijk kost mij niet veel tijd.
Nu Rustoord echter weer aantrekkelijkheid bezit,
blijf ik tot 's avonds laat en babbel over honderd
quaesties met Kitty. Haar bijzijn heeft iets wel
dadigs, in vergelijking met de droogstoppelige gesprek
ken, die ik anders des Zondags-avonds met den
notaris en den oudsten wethouder, en de hemel
weet met wat nog meer voor personages, houden
moet. Al mijn dwaze theoriën en droomen leven
weer open uren lang kunnen we zitten filosofasteren
en tot in het dolzinnige idealiseeren; totdat de
schemering valt, en mevrouw de lampen ontsteekt,
en wij ontwaken. Die goede oude dame zegt dan
wel niets, maar ik zie haar denken: in onzen tijd
was dat toch anders! Enfin, ik laat haar denken,
en ze schijnt het een rustig gevoel te vinden, dat
Kitty twee jaar ouder is dan ik.
We spelen samen overheerlijk piano, mijn be
schermheilige en ik, we leven van muziek en droo-