115
Kitty was droevig gestemd, toen ik haar het
laatst zag. Wij zaten op ons lievelingsplekje, de
bank aan den stillen vijver; geruischloos waren de
boomen en de zon ging vlammend onder. Misschien
had de muziek ons week gestemdmaar ook dacht
zij aan het naderend scheiden, en voor 't eerst
sprak zij over haar tehuis, en de kou, die haar
daar wachtte. Zij was niet bitter, en sprak niet
ruw over haar ouders, maar ik raadde, dat haar
teerezieke lichaam van hen nooit die liefderijke
behandeling had ondervonden, welke zij behoefde,
en dat haar ragfijne, zieke ziel nooit de koeste
rende warmte genoten had van de liefdedie
haar bestaan uitmaakte. En ik zag dat zij huiver
de in de zoele avondzon en vreesde voor het
kille leven, dat haar wachtte, na deze dagen van
vreugde.
Zij was stil dien avond, en haar oogen stonden
dof, en een oneindig gevoel van medelijden sloop
in mijn hart, en ik greep haar beide handen, on
willekeurig, en ik vroeg, of ik mijn taak mocht
voorzetten, zooveel als in mijn vermogen was, en
haar schrijven, wanneer zij vertrokken zou zijn.
Was het verkeerd van mij Ik gevoelde immers
veel sympathie voor Kitty en ik wilde haar mede-
deelen van mijn levens- en strijdensmoedDat
was immers goed
En toch het was op dat oogenblik, alsof de
zon ophield te dalen, en toekeek, alsof de vogels
plotseling zwegen en alles in de natuur stil, zeer
stil werd, en angstig wachtte, luisterend naar wat
ik zou zeggen.