416 Maar méér dan dat zeide ik niet, en zij nam haar handen uit de mijne en we gingen huiswaarts. Toen ik dien avond Rustoord verliet, bracht Kitty mij tot aan de deuren het wasalsof zij nog iets zeggen wilde. Doch zij zuchtte alleenen zei: tot spoedig! En door den donkeren nacht ging ik heen, met een raadsel in mijn hart. Augustus. Ik zal haar nog éénmaal zien. Het is mij zoo vreemd, het is, alsof ik beter doe, haar niet meer op te zoeken, voor zij vertrekt. Ik weet niet waarom, ik wil nog niet zeggen, waarvoor ik vrees. Want er is angst in mij als voor naderenden doodhet is alsof donkere schaduwen zich om deze idylle samentrekken. Maar ik wil nog niet zeggen, waarvoor ik vrees misschien heb ik mij vergist. Ik denk eraan, hoe wij gisteravond samen in Ouïda lazen, die heilige discipel van de kunst. Ariadnè lag voor ons, Ariadnè dat welluidende gedicht van Liefde en Schoonheid en Smart. We kenden het beiden, maar bladerden er nog eens in en herlazen de geschiedenis van Sospitra- Hilarions's gedichtdat tranen en waanzin bracht in het hart van Gioja, de muze van het marmer. „Twee géniën, in de gedaante van Chaldeeërs kwamen tot Sospitra, en schonken haar de gave van onuitputtelijke wijsheid en ongesluierd zien. Alle geheimen van alle menschenharten zouden voor

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1894 | | pagina 280