117 haar opengelegd zijn, de wetenschap zou haar deel zijn tot in de diepste schuilhoeken, die voor een menschenoog verborgen bleven. Boven alle zwak heden en zonden en gebreken der menschen zou zij verheven zijn, behalve Liefde en Dood. „En wanneer de nacht met zijn dichten sluier het aardrijk dekte, las zij in de harten der menschen, die daar sluimerden, en zy wist, wat des daags in die harten had geleefd en gewoeld. En aan haar voeten lag uitgespreid, wat voor anderen duister was; niets bleef onttrokken aan haar weten. „Zij gevoelde zich trotsch en machtig en tevreden. „Maar er kwam een moede zwerver tot haar, en vroeg water, waarmee hij zijn dorst laven en zijn wonden wasschen zou. Zij gaf het hem doch van dit oogenblik viel haar macht en verdwenen de goddelijke gaven, en niet langer kwamen de géniën tot haar. „Want als zij het aardrijk rondzag, zocht zij slechts naar zijn oogen, en zij las slechts in het hart van dien eenen. „Toen was haar vrijheid geweken, en zij leefde in de slavernij van haar Liefde doch zij gevoelde zich daarin gelukkiger. „Zij gevoelde zich gelukkiger in haar slavernij doch slechts kort. „Toen de wonden van den zwerver geheeld waren en zijn dorst gelescht, ging hij heen, en Sospitra bleef alleen alleen in de woestijn."' Wy lazen dien avond niet verder, en spraken ook niet meer over wat we gelezen hadden. Het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1894 | | pagina 281