119 waaiheid, heeft toch rog altijd een bijvoegsel, dat het niet uit zichzelve bezit; dit vloeit voort uit onze neiging om afgoden te makenwe tooien die steenen blokken op, tot ze den vorm van ons ideaal hebben aangenomen, maar als we de sieraden weg nemen, houden we de waarheid over en die neemt onze illusie altijd weg. Zeer zelden heeft de waarheid, als ze niet het kleed onzer verbeel ding draagt, hemelschen oorsprong gewoonlijk is ze koud en dor. Gisteren zag ik Kitty voor het laatst. Ik kon haar de vorige maal niet meer goeden- nacht wenschenwant zij was bewusteloos en wij droegen haar naar haar kamer; maar den volgenden 1 dag liet zij mij weten dat ik niet ongerust moest zijn en zij zich veel beter gevoelde. In den loop der week kwam het verscheidene malen in mij op naar Rustoord te gaan. Ik had dat in de laatste tijden dikwijls tusschen de Zon dagen in gedaan ofschoon mijn bezigheden het niet altijd toelieten maar ditmaal was er een benauwend gevoel over mijdat mij weerhield. Ik heb er zelfs over gedacht, of het niet beter was haar niet meer te zien maar ofschoon ik ten slotte de heilzaamheid hiervan duidelijk aan mijzelf bewezen had, ging ik toch. Zij zat op haar gewone plekje aan het venster toen ik kwam, en ontving mij met een glimlachen een vriendelijk woord als altijd. Liever had ik gewild, dat men mij geslagen had, toen ik haar bleek, vermagerd gelaat zag, en wist, dat dit mijn schuld was, omdat ik haar gevraagd

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1894 | | pagina 283