121
„Neen niets bizonders. Maar spijt het jou
dan ook niet, dat het van avond onze laatste avond
is, onze laatste1"
Ik houd mijn adem in, want mijn hart klopt me
in de keel.
„O, zeker, Kitty. Maar had je me heusch
niets te zeggen? Waarom wilde je, dat ik blijven
zou van avond?
Lange stilte. Ik wacht, ademloos. Langzaam zakt
haar hoofd op haar borst..... Dan, plotseling,
zinkt ze met een doffen slag op haar knieën naast
mij neer, en legt haar hoofd op mijn schoot, terwijl
ze uitbarst in snikken, hartstochtelijk:
„Omdatomdat ik niet buiten je kan om
dat ik sterven zal als je heengaat! Omdat ik je
liefheb, zooals ik niet wist, dat een mensch kon
liefhebben.
Weer is alles stil, alleen haar snikken klinken.
Nu weet ik het.
O God, dat ik in dat oogenblik niet kon zeggen,
dat ik haar liefhadin dat oogenbliktoen haar
zenuwen zich niet langer konden spannen, haar
hartstocht losbarstte, luid en wild! Ik heb mijzelf
vervloekt, duizendmalen daarna, dat ik zoo laf
durfde zijn.... Maar er was niets in me dan een
gevoel van medelijden, een eindelooze oceaan van
wee en meielijden doodt alle liefde.
Ik had in haar gezien een zuster, een verwante
van ziel maar nooit was in mij geweest de Liefde
zooals zij die gevoelde, bruisend en machtig.
Op dat oogenblik, toen ik mijn werk van wel
dadigheid had kunnen volmaken tot zijn uiterste