I 136 nade van boord. De taak is moeilijk. Slechts op den gis kan in de vermeende richting worden voortge gaan. Zacht dompelen de met zeildoek omwonden riemen in het water en glijden de sloepen als schim men over de golven. Gezeten aan het stuur van een der booten, tracht Sylvien met zijn oogen de nacht te doorboren. Vreemd, machtig is de invloed dei- duisternis op den mensch. Elk geluid, elk geritsel, dat het luisterend oor opvangt, vermeerdert de on rust, de angst ieder oogenblik iets te hooren, dat de aanwezigheid van den vijand verraadt. Langzamerhand echter went het oog zich aan het donker, en het denkbeeld alleen iets te kunnen onderscheiden, werkt kalmeerend. Spoedig is de ingang der baai bereikt en drijven de booten tus- schen de steile, donkere rotswanden door. Eindelijk schuurt de kiel over het zand. Als een bliksemflits schittert het licht van den lantaarn driemaal door het nachtelijk duister, het sein dat de strandvlakte bereikt is. De manschappen stijgen geruischloos uit de sloepen, een kort, gedempt bevel en er wordt een begin gemaakt met het opwerpen van dekkin gen. Zwijgend werken zij door aan den zwaren arbeid en wanneer het licht wordt in het Oosten is het werk voltooid. Nog voert de nachtgodin, omdarteld door het schoone elfenheir, den flonkerenden scepter, maar reeds zweeft zij voort op de zucht van den zefier naar het duister Westen En uit de nevelbank treedt de morgenfee, omstraald door het teeder licht der eerste zonnesprankel. Op haar etherischen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1894 | | pagina 300