47 ook ik, rampzalige, tal van nachtjes had doorgebracht, ten gevolge van onheusche bejegening van burger leeraars, of 't niet kennen mijner reglementen. Ja, ik toog naar binnen, de deur stond open, en ik, de grijze zondaar van weleer, bevond mij in 't hok, waar ik zoo menigen Zondag in »dolce farnienteop een stukje rijksspeculaas, had liggen knabbelen. Maar de politiekamer was vuil, de brits was vergaan door 't geringe gebruik, en ik beklaagde de tegen woordige bewoners van Kilacadmon, van wege hun, te groote braafheid. Ik voelde mij weemoedig gestemd na alles, wat ik gezien had en ging op de brits zitten, maar o God, plotseling kreeg ik een erg unheimisch gevoel, de oude brits kraakte in zijn grondvesten; ik meende er door te zakken en werd wakker. Verschrikt keek ik op, wreef mij de oogen uit; ja ik lag nog steeds op de batterij; vroolijk scheen 't zonnetje, en lustig kwinkeleerden de vogeltjes. Het boekdat ik op het stuk had gelegd was er afgegledenop mijn knie teregt gekomen en had mij van mijne nachtmerrie verlost. Dat boek, had meer plichtsgevoel dan ik, het wekte mij als een trouwe vriend. Ik rees opverzamelde de zes cahiersdie lustig krijgertje speelden tusschen 't veldgeschut en ik toog weer aan 't werk. M. R. oOO^OOo

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1895 | | pagina 197