De heide stond in vollen bloei Een bals'mende geur steeg omhoog De Erica's prijkten in lieflijken dos Geen windje de blaadjes bewoog. 't Lag half geleund op het kleurig tapijt; Ik genoot van de rust om mij heen En droomerig dacht ik aan vreugd in 't verschiet En het zalige, lachend verleen. Toen was 't, dat op eens in mijn droom mij verrees Een bevallige meisjesfiguur, In een rose gewaad en met zwart-golvend haar En oogen vol tintelend vuur. zweefd' over 't veld als betoov'rende fee Haar kleed nauw beroerde den grond En wenkt' uit de verte mij vriendelijk toe, Met een zilveren lach om heur mond. Mijn' lippen, zij plooiden zich zoet tot een kus Vol gloed strekte d' armen ik uit Om aan het onstuimig en kloppende hart Te drukken die hemelsche buit. Doch op eens was verdwenen de lieflijke schim Van haar spoor nergens zag 'k meer een zweem Ik ontwaakte... en o schrikvoor mijn geest doemde op Het oud grijze gebouw »Acadeem. Erica. 15

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1895 | | pagina 235