89
voor haar verhonden waren, verdween weer, zooals
het gekomen was en verder, altijd verder, ging
het met ijzingwekkende snelheid door nevelendie
al het bestaande voor het menschelijk oog verborgen.
Wederom zweefden zij over bergen en dalen, over
landen en zeeën en wederom daalden ze neder. Maar
hoe verschilde het tooneeldat zich nu aan haar
oogen vertoonde, met het vorige. Toen zag zij
slechts reineinnige liefde en nu
Het signaal, Verzamelenschetterde over het
hoogopgaand kreupelhout; enkele laatste schoten van
den vluchtenden vijand deden zich nog hoorenmaar
de oogen der beide toeschouwersdie het tooneel van
verwoesting, dat zich voor hen opdeed, met een
enkele blik van uit hun hoog standpunt hadden
overzien, vestigden zich als van zelf op eén punt,
schaduwrijk plekje aan den voet van een palm.
Een jong luitenant lag daar; men zou gezegd hebben,
dat hij sliep, als zijne omgeving niet maar al te
duidelijk de treurige werkelijkheid had doen ver
moeden. Daar slaat hij de oogen op, hij wil spreken
de lippen bewegen zich, maar zijn stem schijnt
reeds haar klank te hebben verlorenwant de scherp
luisterende mandie zich nu over hem heen buigt
hoort niets dat de stilte verstoort. »Hoe is net er
nu mee, beste kerel?" Een dankbare blik is het
eenkje antwoord.
Het is de overste, die de laatste uren van een
zijner luitenants komt verlichten, wel wetende dat
hier geen hulp meer baten kon, dat menschelijke
kunst hier niet ver genoeg reikt.
»Het was geen gewone moed, niet waar Kusoff,