O-xi
fen open venstersomgeven door groote gele
en roode rozenbloeiend te midden van
fluweelig paarse seringen. En daarbinnen
een bekoorlijk meisjeskopje, verscholen achter weel
derig blonde lokken.
Ze ligt languit op een chaise longue, Cécile; de
oogen half geloken, als bedwelmd door de zachte
bloemengeuren. Op haar schoot ligt een borduurweikje.
En moede geworden van het lange vooroverbuigen,
was ze wat gaan rusten.
Door de avondnevelen glijden zonnestralenrose
licht-vlindersdie zachtkens binnen zweven, goud
glanzend. Uitgelaten vroolijke zonnekinderen, die
zoo gaarne wilden stoeiendartelen in overmoedigen
levenslust, en lachend vragen ze aan die droomerige
oogen Waarom zoo treurig
Tranen schemeren in de blauwe kijkersze konden
niet antwoorden, wisten niet waarom.... En plot
seling, als in een opwelling van medelijden, kussen
de stralen de lange, zachte wimpers.
Een licht blosje kleurt Cécile's anders zoo bleek-
matte wangen, zeker de inspanning van het werken.
Koortsig glanzen de vochtige oogen met vreemden
gloed. Straks doet een hevig hoesten het tengere