95
aan denkendat ze ziek iswil beter wordenleven
voor hem. Hij had immers beloofd, haar te zullen
medenemenver naar het zuiden. Daar zou ze ge
nezenze wist het, in warmen zonneglans, te midden
van geurende myrten en oranjebloesems, van palmen
en olijven. Daar zou ze zich laten wegwiegelen op
ruischende Eros-klankenin zaligen roes der liefde
Straks trekken in bonte afwisseling tooneelen der
jeugd haar geest voorbij. Ze ziet zich kind, vroolijk*
onbezorgd. Opgewonden van het wilde stoeien staat
ze daar, een glimlach om de lippen. Haar oogen
stralenluid bonst en juicht het jonge hartje bij de
gedachte aan het spel, aan het genotrijk oogenblik
van daareven. £n om haar heen jeugdbezield dooi
en levend in zonneglans, honderdvoudig weerkaatst
in schitterende oogen van tallooze kiuderkopjes
aanvallig, met golvende lokken; jeugd met rozen
gloed op de wangendartelend overmoedig iu licht
wemelend licht, als de morgenstralen, spelend met
hare zusterenglijdend van bloem tot bloem
kussend het dauwend dons der kelken. Reine zon-
nevlindersdie slechts genieten van het oogenblik
weldra daalt de avond en dan moet ook gij sterven.
Toen was Cécile gelukkig; zal ze het nimmer
meer worden?... O, hoe goed herinnert ze zich
nog dien dag, dat zij tot Mei-koningin verkoren
werd. Gehuppeld, gedanst had ze den lieelen middag
in het bosch op het zachte mostapijtden bruidskrans
in de lokken, totdat zij eindelijk moede in slaap
was gevallen op den schoot van hare moeder. En
dan die goddelijke meisjesjaren, zonnig zacht als de
lente, vol teedere poëzie, zich scheppend idealen